Een blog van Vincent van der Mey.

In de verte zie ik het grijze schip liggen, mijn thuis voor de komende 5 dagen. Vind ik aansluiting? Word ik zeeziek? We zullen zien. Het schip is een en al bedrijvigheid. De duikers begroeten elkaar en laden hun spullen in. Een warm terugzien. Alsof de klok heeft stil gestaan sinds de vorige tocht, gaan de gesprekken weer verder. Michiel, de man van Corrie, leidt me door het schip, op zoek naar mijn hut. Kruip door sluip door. En laag. Laag! Eindelijk gevonden leg ik mijn koffer op mijn bed. Of hoe noemde Michiel dat nou? Kooi! Dat was het. Goed onthouden. Hut en kooi.
Een klein kwartiertje later is de bedrijvigheid op het dek alleen maar meer geworden. Zelf ben ik al klaar. Tijd voor het avondeten en een gesprek. Ah! Daar staat Thomas. Die gaat ook niet duiken en heeft dus ook wat tijd te doden. Met kibbeling in mijn hand en mond hebben Thomas en ik ons eerste gesprek. Het blijkt voor ons allebei de eerste keer. Zouden we zeeziek worden? Ik heb Zeeuwbenen, met ervaring op de Zeeuwse binnenwateren, maar zijn mijn benen ook Noordzee-ready? ’s Avonds, net voor het slapen gaan kom ik er achter. Al zoekend naar tandenborstel en tandpasta komt de extra reden om tanden te poetsen plots opzetten. Ik en mijn eerder die avond gegeten kibbeling worden ontmaagd. De details bespaar ik jullie, maar geloof me: kibbeling smaakt de eerste keer toch echt het best. Tijd om plat te gaan. Mental note to self: morgen een pilletje tegen zeeziekte nemen!

Die pilletjes doen wonderen. Als een vis in het water kom ik door de tweede dag. De volgende dagen lukt het al zonder pillen. Als de klepel van een klok ben ik ingeslingerd. Als niet-duiker is er veel tijd te doden. En dus maak ik mij nuttig met het kleine beetje dat ik kan bijdragen aan het grote geheel. Elk radertje in een klok draagt bij aan de werking van het grote geheel. Samen met Thomas en Lisette zetten we ons in voor het echte klokkenwerk; we noteren de springtijden en de tijden dat de duikers weer aan boord komen. Gelijk een goede test of we de gezichten en namen bij elkaar kunnen brengen. En warempel, aan het eind van de duik hebben we achter alle namen twee tijden staan.

De duikers komen boven met one-liners. De wrakkenduikers roepen “Mooi wrakje!”. De biologen hebben duidelijk andere ogen en zeggen “Goed zicht! Echt veel te zien!”, gevolgd door en opsomming van de mooie dieren die ze zagen. Behalve op het Friese Front. Daar komen de duikers vrijwel allemaal in meer mineur naar boven: “Je ziet geen hand voor ogen!”, “Een grijze bak met water is het!”. Zelf heb ik tijdens hun duik één zeekoet gezien, de reden voor aanwijzing van het Friese Front als Vogelrichtlijngebied. Het is een kwestie van tijd dat het hier wemelt van de zeekoeten en alken. Het zal er zwart zien van de vogels. Of eigenlijk: je zult er meer van die zwarte vogels zien.

Van het Friese Front gaat het door naar de Borkumse Stenen. Oscar maakte ons de avond ervoor lekker voor de duik. De precieze duiklocatie had hij meegenomen. Er zouden tegen de 200 honderd soorten in het gebied zitten, waarvan zo’n 140 alleen al op de stenen. Het gemiddelde wrak heeft er rond de 60, wist Wouter ons te vertellen. Die stenen moeten dus wel héél bijzonder zijn! Desondanks ging de lange wijzer van de klok een paar keer rond voordat de knoop was doorgehakt of er één of twee duiken gedaan zouden worden. Het werden er twee. Ongeveer een uur nadat ze kopje-onder gingen kwamen de duikers weer naar boven. De een na de ander noemden een hele serie van soorten die zij zagen. Noordzeekrabben schuilend onder de stenen. De stenen begroeid met zeeanjelieren, hydroidpoliepen en zakpijpen. In het zand rondom de stenen lagen harnasmannetjes, groeiden schelpkokerwormen met daartussen jonge platvis.
Het is een natuurlijke oase in de woestijn, maar dan onder water. Zo mooi, dat je denkt dat je hallucineert. Een fata morgana als gevolg van een verkeerd gassenmengsel. Gelukkig laten de beelden die de duikers mee naar boven nemen zien, dat het geen bedrog was. Zoveel moois, het ligt er echt! Zelf moet ik het doen met een zeehond, twee Jan-van-Genten en twee zalken (zeekoeten of alken).

Na vandaag zit het er weer op. De zeebenen zullen weer wegzakken, worden weer landbenen. Ook daar schijnt weer wat tijd voor nodig te zijn. De tocht is over. Wat blijft zijn de herinneringen, de verhalen. De verhalen van de wrakken die we bezochten. De verhalen van de mooie natuur in de Noordzee. Die grijze bak met water, waarvoor busladingen, treinen en files vol mensen soms uren reizen om er vanaf hun handdoekje op het strand naar te kijken en in te dobberen.
De Noordzee kan haar verhaal niet zelf vertellen. Dat is aan ons. Als wij haar verhaal vertellen, gaat de Noordzee leven, geven we kleur aan haar natuur. Het is nog niet te laat, de radertjes van de klok kunnen nog worden opgepoetst. Samen zorgen we ervoor dat het klokkenwerk weer soepel gaat draaien en het de tand des tijds zal kunnen weerstaan. Het enige dat we nodig hebben is een grote teug met lucht en wat tijd.